Tibetanen hebben drie manieren om volgens Boeddha’s leer te leven. Andere traditioneel boeddhistische culturen kennen er maar twee: de klasse van celibataire kloosterlingen (monniken en nonnen), en die van de leken. In Tibet vond transmissie ook plaats onder de verwerkelijkers (yogi’s). Door de eeuwen heen hielden zij Boeddha’s leer levend en zuiver, vooral de Diamantweg.
Monniken en nonnen leefden gescheiden en beschermd in kloosters, waar zij zich aan de strenge gedragsregels hielden. De regels die Boeddha destijds voor het kloosterleven gaf, zijn nu voor veel minder mensen geschikt dan vroeger, hoewel ze voor sommigen nog altijd werken.
Omdat men tegenwoordig kan bepalen of en hoeveel kinderen we krijgen, zullen er in het Westen geen grote kloosters zijn. Mannen en vrouwen die vroeger Boeddha’s voorbeeld volgden, leefden gescheiden omdat men in die tijd de liefde niet kon bedrijven zonder kinderen te krijgen.